Compleet onbewust van spieren, vezels, vaten, botten en alle minuscule stukjes waaruit je bent opgebouwd, wandel je door de dag. Op weg naar oma, de supermarkt, je lief of de trein. Maar dan opeens, diep in je binnenste, ontwaakt een leger pietepeuterig kleine celletjes, die en masse besluiten hun ijzeren bokshandschoenen aan te trekken. En dan, precies tegelijk, delen ze een knoeperd van een stoot uit. Tot diep in al je miljoenen, nog niet eerder opgemerkte stukjes lijf voel je, alsof door de bliksem geraakt, een gelijktijdige kanonsbeuk die een golf van kots omhoog lanceert. ‘Gaat het?’ vragen toegesnelde mensen die je omhoog helpen. Scheel kijkend krabbel je omhoog, je ongemakkelijkheid verdoezelend met je hand die geschrokken het vuil van je billen afveegt. ‘Gaat wel,’ zeg je terwijl je die misselijkmakende, hard beukende kanonskogel op je kont probeert te negeren. Lukt niet, snap je meteen. Gevallen, begrijp je nu ook. Op je stoerst strompel je verder. ‘Takke-téring, wat een pijn!’ schreeuwen alle zenuwen in je lijf. ‘Nee, het gaat echt wel hoor,’ zeg je nog een keer tegen je bezorgd kijkende publiek. En weg ben je, compleet bewust van je spieren, vezels, vaten, botten en alle minuscule stukjes lijf die zich rondom je kont bevinden.